
Kleine voetjes
Laatst was ik in een kousenzaak. Ik zocht een paar lange kousen, lekker over de kuiten heen optrekkende kousen. De kousenverkoopster dacht dat ze die niet hadden. 'Ik kijk even rond', zei ik. Dat kan ik goed, rondkijken. En zie, daar vond ik ergens onderaan een rekje met kniekousen. Er hing precies één paar van wol, en één paar van katoen, maat achtendertig. Ik nam ze allebei. Bij het afrekenen waarschuwde de kousenverkoopster, die wellicht in mij een bij voorkeur 'woldragend' persoon zag, dat die van katoen niet van wol waren. Ik zei direct, 'Klopt, die zijn voor mijn man. Die houdt niet van wol.'
'Ah', zei de kousenverkoopster die de prijs van de kaartjes las en zorgvuldig op de kassa aansloeg, 'Dan heeft uw man kleine voetjes.'
'Uh, ja. Inderdaad,' zei ik. Ik dacht aan mijn man met zijn kleine voetjes, dat hij dan zelf ook wel klein moest zijn. Zijn krachtige werkhanden slonken in tot kleine verfijnde handjes, passend bij zijn kleine, poezelige voetjes. Min of meer verdween het hele beeld van mijn man, hij had opeens zwart gepommadeerd haar, scheiding opzij. 'He, wat een raar mannetje.'
Thuis vertelde ik niks. Het voelde als had ik mijn man tekort gedaan. En soms, als we op de bank zitten, denk ik 'kleine voetjes', kijk naar zijn maat drieënveertig en ben gerustgesteld. Nu vrees ik alleen nog dat als ik eens met mijn man in die kousenzaak kom, de kousenverkoopster zal denken dat ik een andere man heb genomen. En wat ik daar dan weer op moet zeggen. Ik denk dat ik het hem vertellen moet.