
Grond onder je voeten
'Geluk is geld terugsturen', las ik eens in een artikel in 2015 over de twee broers, Msgane Zeray (17) en Fnan Tesfahans (10) uit Eritrea.
Ze waren gelukzoekers, wat dat ook mag inhouden. Hun ouders, veeboeren in Eritrea, stuurden hen met zestienduizend euro naar Londen. Als ze daar werk zouden vinden, zouden ze maandelijks een bedrag naar huis sturen. De familie had in hen geïnvesteerd en verwachtte dat ze een vaste bron van inkomsten zouden worden. Maar dat liep anders. De jongens, nadat ze afscheid van hun familie hadden genomen, liepen eerst door de woestijn van Ethiopië en Soedan, daarna naar de kust van Libië en maakten toen een benauwende reis in de buik van een schip naar Lampedusa. Daar waren ze nu al zeven maanden. Als ze naar huis bellen drukt hun oudste broer hen op het hart hun familie niet te vergeten.
Ik herinner me de eenzaamheid van een zondagmiddag. Ik was zeven, twee van mijn broers waren met mijn vader naar de bioscoop. Ik mocht niet mee, was boos dat ik niet mee mocht en liep weg, de straat uit de dijk op. Ik liep tot niets me meer vertrouwd voorkwam. Tot ik stilstond aan de rand van een akker waarvan de vette aardkluiten in de namiddagzon glommen. Ik verbeeldde me dat aan de overkant van dat omgeploegde land Duitsland lag. Duitsland leek zich altijd in de nabijheid van ons gezin op te houden. Ik wilde het bereiken. Stapte over de brokken aarde, met moeite mijn evenwicht bewarend liep ik richting einder. Na zo'n dertig meter kwam er een gevoel van verlatenheid over me heen. Alsof ik nergens meer mee verbonden was, er alleen voor stond. De donkere aarde voor en achter me beangstigde me. Alsof ik met veel bravoure hoog in een klimrek was geklauterd, niet meer terug kon.
Ik denk dat de vader van Fnan en Msgane voor ze op reis gingen met hen een plan heeft besproken. 'Kijk', zei de vader, 'hier is voor elk van jullie achtduizend euro. Daar moeten jullie de gidsen en het vervoer van betalen. Jullie moeten er eten voor kopen en een telefoon zodat jullie naar huis kunnen bellen. Elke dag, vergeet dat niet.' Hun moeder overstelpte hen met goede raad en welke kleding ze aan moesten, waar ze hun geld moesten verbergen en 'Elke dag bellen, vergeet dat niet'. Oudste broer ontvouwde de wereldkaart voor hen en wees met zijn vinger waar Eritrea lag en hoe ze naar Engeland konden komen. Het zag er op de kaart geruststellend overzichtelijk uit. De jongens geloofden het wel, ze wilden vertrekken. Ze kregen de kaart mee. Ze belden elke dag, alleen niet die dagen dat ze ziek op de boot zaten, geen bereik hadden.
Hoe verder weg van hun thuisland, hoe vager het plan werd, tot er geen plan meer was. De draad met hun vertrouwde leven was verbroken. Ze schrokken van de verhalen die ze onderweg hoorde, dat ze in Duitsland, Zweden of Nederland (waar ligt dat?) kunnen aankomen, niet in Londen. Ze werden bang dat alles wat hen met het leven verbond er niet meer zou zijn. Dat er niemand zou zijn die je nog kent. Dat je nooit meer grond onder je voeten zult voelen die je verwelkomd. Waar zijn we aan begonnen, vroegen ze zich af. Laten we terug gaan, of wacht, eerst moeten we die zestienduizend euro terugverdienen. Als we dat gedaan hebben, dan gaan we terug. Dat wisten ze zeker. Soms vraag ik me af wat er van Msgane Zeray en Fnan Tesfahans uit Eritrea geworden is.
Deze column verscheen in 2015 in iets andere vorm op Literair Nederland.