
Nieuwe voeten
Na het ontbijt ging ik de deur uit. Ik liep de straat uit tot de volgende straat die ik ook uitliep. Ik liep tot er geen straten meer waren. Toen begon ik te klimmen, trok mezelf met mijn handen een boom in. Ik klom verder, ook toen er geen bomen meer waren, ik tegenover een berg van straatklinkers stond. Ik stuntelde me een weg naar boven, schaafde een knie, een elleboog. Vervloekte mezelf dat ik slippers droeg, niet mijn klimschoenen had aangedaan. Bedacht dat ik helemaal geen klimschoenen heb, dat ik wandelschoenen bedoelde, dat ik mijn wandelschoenen had moeten aantrekken.
Half kruipend, half lopend kwam ik boven en overzag de ruimte. Toen zette ik mijn voeten flink af en sprong naar beneden. Ik verloor mijn slippers, maar vloog. Ik wist dat ik dat kon, vliegen. Zoals Joost Conijn wist dat hij kon vliegen in een zelfgebouwd vliegtuig bestaand uit de onderdelen van een fiets, een kruiwagen en een motor, zo kon ik het zonder slippers.
Later stond ik op blote voeten in een weideveld, als een zoutpilaar. Een trage koe begon aan mijn tenen te likken. Ik verloor mijn voeten, werd kleiner en kleiner, verdween onder het blad van een paardenbloem. Dat was wat ik wilde, me verstoppen onder een paardenbloemblad. Tot ik er genoeg van kreeg, dat niemand me zocht. Van rivierklei boetseerde ik me een paar nieuwe voeten, groeide weer aan, liep de straten door, naar huis. Daar herinnerde ik me de keukentafel, de kan met bloemen, een rol beschreven inpakpakier.